University of Twente Student Theses
Sociale selectiecriteria tellen mee: kwantitatief onderzoek naar sociale criteria: hun relatieve belang bij selectie van onderaannemers in de B&U sector
Pollarini, G.M. (2009) Sociale selectiecriteria tellen mee: kwantitatief onderzoek naar sociale criteria: hun relatieve belang bij selectie van onderaannemers in de B&U sector.
PDF
780kB |
Abstract: | Het beeld bestaat nog steeds dat interorganisationele verticale samenwerkingsrelaties in de bouw ad hoc tot stand komen. Dat beeld wordt bevestigd door een gebrek aan continuïteit in de samenwerking. Samenwerken wordt niet altijd als ‘samen werken’ gezien maar meer als een formele relatie die wordt aangegaan. Daarmee worden mogelijkheden onbenut gelaten. Actueel onderzoek ter bevestiging of ontkenning van dit geschetste beeld heeft zich, met betrekking tot de selectiecriteria, tot nu toe vooral gericht op het absolute belang van de criteria en wat het belangrijkste selectiecriterium is (Sijpersma, 2004) en op het wel of niet bestaan van sociale netwerken (Smits, 2005)(Hartmann & Caerteling, 2005). Terwijl het relatieve karakter -van toepassing van de criteria- de waarde van de sociale criteria voor de selectiekeuze aangeeft. Het is echter onbekend wat het relatieve belang van de selectiecriteria is voor hoofdaannemers bij de keuze van de onderaannemers. Empirische gegevens van een actueel beeld van de voorkeuren van hoofdaannemers ontbreekt. Het doel van het onderzoek is om middels empirische data te bepalen wat het relatieve belang van keuzecriteria is bij de selectie van onderaannemers in de B&U sector en in welke situaties de sociale criteria relatief in belang veranderen. Hiervoor is het onderzoek in twee delen te onderscheiden, een theoretisch deel en een empirisch deel. In het theoretisch deel van het onderzoek is het theoretisch kader is gevormd. Dit is gedaan middels een literatuuronderzoek naar het keuzeproces van onderaannemers en het gebruik van selectiecriteria. In het empirische deel van het onderzoek is het theoretisch kader getoetst aan de praktijk. Dit is gedaan middels vijf oriënterende interviews met directeuren van middelgrote hoofdaannemers in de B&U en een grootschalige enquête onder dezelfde populatie. Uit het literatuuronderzoek is naar voren gekomen dat hoofdaannemers branchebreed en ongeveer hetzelfde keuzeproces aanhouden voor het selecteren van een onderaannemer. Hoofdaannemers maken veelal gebruik maken van dezelfde (poule van) onderaannemers waaruit een voorselectie wordt gemaakt op basis van eerdere (positieve) ervaringen. Een negatieve ervaring wordt over het algemeen beschouwd als uitsluitingscriterium. Bij de feitelijke selectiestap (gunning) wordt gebruik gemaakt van vaste generaliseerbare selectiecriteria om de potentiële onderaannemer te beoordelen. Deze zijn; (1) Kwaliteit, (2) Samenwerken, (3) Prijs en (4) Technische knowhow. Bij de beoordeling van deze criteria is het onderlinge ‘trade-off’ van de selectiecriteria een bepalende kenmerk van het keuzegedrag. Uit de oriënterende interviews is -naast de bevestigingen van het resultaat uit het theoretisch deel- naar voren gekomen dat er twee categorieën zijn die van invloed zijn op het relatieve belang van de keuzecriteria (m.n. Samenwerken). Deze zijn de de uitbesteding van complexe (bouw-)procesgerichte werkzaamheden en/of de uitbesteding van complexe product(ie) gerichte werkzaamheden. Deze opgedane kennis is gebruikt om de enquêteformulieren van vier situatieomschrijvingen te kunnen voorzien. Deze vier situaties zijn omschreven in variaties op wel/geen complex (bouw-)proces en wel/geen complex product(ie). Uit de grootschalige enquête onder middelgrote hoofdaannemers in de B&U is gebleken dat het gebruik van de vier selectiecriteria inderdaad breed gedragen wordt. Alle vier de keuzecriteria worden in absolute zin beoordeeld als belangrijk tot zeer belangrijk op een vijf punt Likert schaal. De respondenten zijn daarnaast gevraagd om hun voorkeur te geven bij acht meerkeuzevragen. Bij elk van de meerkeuzevragen zijn vier profielen van potentiële onderaannemers gegeven. Deze profielen zijn opgebouwd uit een omschrijving welke overeenkomt met de vier vaste generaliseerbare selectiecriteria. Deze zijn vooraf beoordeeld. Bij drie van de vier profielen betreft het een Afstudeerverslag G.M. Pollarini pagina 5 bekend bedrijf met wisselende beoordelingen. Het vierde bedrijf is een onbekend bedrijf met een ideale beoordeling op elk van de vier criteria. Het vierde bedrijf geldt als constante bij de acht meerkeuzevragen en dient als referentie voor de respondenten. Middels data-analyse zijn voorspelparameters achterhaald per selectiecriterium. Het relatieve belang van de selectiecriteria zijn als volgt beoordeeld: Prijs (4,93), Technische knowhow (1,13), Kwaliteit (2,54) en Samenwerking (1,75). Uit dezelfde data-analyse blijkt dat de invloed van de vier verschillende situaties niet meetbaar zijn. Dat wil zeggen dat er dus niet met statistische zekerheid is aan te geven wat de prognosticerende waarde is van de situaties. Naast deze voorspelparameters van het belang van de afzonderlijke criteria is gebleken dat -ondanks de hoge beoordelingen van alle selectiecriteria- van het onbekende bedrijf er dus veelal (in 3 van de 4 gevallen) gekozen wordt voor het bekende bedrijf. Er zijn tussen de vier verschillende situatiebeschrijvingen geen significante verschillen waar te nemen in de voorkeur voor het bekende bedrijf bij de selectiekeuze. Dat toont aan dat de invloed van de ‘ervaring met de onderaannemer’ bij de keuze voor een onderaannemer onafhankelijk is van de verschillende situaties zoals geschetst in de vragenlijst. Conclusie Uit het literatuuronderzoek en de oriënterende interviews bleek dat het criterium Prijs qua hiërarchie op de derde plaats komt, na Kwaliteit (1e plaats) en Samenwerken (2e plaats). Bij de enquête-uitslag blijkt echter duidelijk dat de respondenten een duidelijke voorkeur hebben voor Prijs, voor Kwaliteit (2e plaats) en Samenwerking (3e plaats). Dit verschil kan verklaart worden door de invloed van ‘trade off’. In de voorgelegde keuzesituatie in de enquête moet de respondent namelijk een keuze maken zoals de hoofdaannemer dat ook in de praktijk doet. Hiermee is het aannemelijk dat hoofdaannemers in werkelijkheid (dus ook in absolute zin) überhaupt meer waarde hechten aan Prijs als selectiecriterium dan in de literatuuronderzoek naar voren is gekomen. |
Item Type: | Essay (Master) |
Faculty: | ET: Engineering Technology |
Subject: | 56 civil engineering |
Programme: | Civil Engineering and Management MSc (60026) |
Link to this item: | https://purl.utwente.nl/essays/59171 |
Export this item as: | BibTeX EndNote HTML Citation Reference Manager |
Repository Staff Only: item control page