University of Twente Student Theses

Login

Criteria instabiliteit bij afwegingsprocessen

Heus, T. de (2011) Criteria instabiliteit bij afwegingsprocessen.

[img] PDF
526kB
Abstract:Dit verslag gaat over beslissingen, meer specifiek gaat het om afwegingen. Voordat er een beslissing genomen kan worden, moet de belangrijkheid van de attributen worden bepaald, dit proces wordt ook wel afwegen genoemd. Uit de literatuur is bekend dat mensen op verschillende tijdstippen verschillende gewichten aan de attributen toe wijzen. Dit principe wordt ook wel instabiliteit genoemd. Er is echter niet bekend wat de bron is van deze instabiliteit. Er wordt vermoed dat instabiliteit wordt veroorzaakt wordt door het gebruik van subattributen. Subattributen zijn attributen van een lager niveau. Bij het hoofdattribuut veiligheid kan bijvoorbeeld worden gedacht aan subattributen als gordels, spiegels en airbags. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mensen beslissingen nemen op basis van subsets van argumenten. Dat wil zeggen dat niet alle argumenten meegenomen worden bij een afweging, maar slechts een deel van het totaal aan argumenten. We verwachten dat hetzelfde principe op gaat voor subattributen. Het kan vergeleken worden met een zoeklicht, een zoeklicht kan slechts enkele subattributen belichten, de subattributen die niet belicht zijn, worden buiten beschouwing gelaten. Het zoeklicht belicht op tijdstip 1 andere subattributen dan op tijdstip 2. Er wordt verwacht dat er een verband is tussen de hoeveelheid subattributen en instabiliteit. Als er meer subattributen aangeboden worden aan de proefpersonen, groeit het aantal mogelijke subsets, en is de kans op instabiliteit hoger. Om te toetsen of dit verband er daadwerkelijk bestaat ligt het voor de hand om de totale onderzoekspopulatie op te splitsen. Er is voor gekozen om de proefpersonen een tweetal hoofdattributen tegen elkaar af te laten wegen Elke groep krijgt een bepaalde hoeveelheid subattributen voorgeschoteld. De proefpersonen wordt gevraagd tweemaal een afweging te maken tijdens het experiment. Een afweging maken houdt in dat de proefpersonen 100 punten moesten verdelen over de twee hoofdattributen, een hoger aantal punten houdt in dat het attribuut belangrijker werd geacht. Na afloop van de laatste sessie kunnen de gewichten van beide sessies met elkaar worden vergeleken, het verschil tussen beide sessies is een maat voor instabiliteit. Om te voorkomen dat proefpersonen een hoger gewicht geven aan het hoofdattribuut waar meer subattributen bij zijn genoemd, krijgen de proefpersonen voor beide hoofdattributen een gelijk aantal subattributen onder ogen. De totale onderzoekspopulatie is in drie groepen opgesplitst. De eerste groep krijgt 5 subattributen per hoofdattribuut, de tweede groep 10 en de derde groep 15 subattributen per hoofdattribuut. Na analyse van de resultaten blijkt dat er een duidelijk verschil is in stabiliteit tussen groep 1 (5 subattributen per hoofdattribuut) en tussen de groepen 2 (10 subattributen) en 3 (15 subattributen). Ongeveer 20% van de proefpersonen uit groep 1 veranderde hun gewichten, terwijl 35% van de proefpersonen uit groep 2 (10 subattributen) en 3 (15 subattributen) de eigen gewichten veranderden. De mate waarin de proefpersonen de gewichten veranderden was voor alle drie de groepen gelijk. Het verschil tussen groep 1 aan de ene kant en groep 2/3 aan de andere kant bleek statistisch niet significant te zijn. Dit kan veroorzaakt worden door de relatieve kleine onderzoekspopulatie. De resultaten kwamen dus niet volledig met de verwachting dat een groter aantal subattributen automatisch zou leiden tot meer instabiliteit. Er is dus een duidelijk verschil waargenomen tussen groep 1 aan de ene kant en groep 2/3 aan de andere kant. Er is echter geen verschil geconstateerd tussen groep 2 en groep 3. Hier zijn een drietal verklaringen. Ten eerste kan er gekeken worden naar het gebruik van subattributen. Voor het experiment zijn de subattributen in reeksen ingedeeld, de belangrijkste 5 subattributen werden aangeboden aan groep 1, de 10 belangrijkste aan groep 2 enz. Het enige verschil tussen groep 2 en groep 3 zijn de 5 minst belangrijke subattributen. Na analyse blijkt dat de subattributen uit de derde reeks minder worden gebruikt dan subattributen uit reeks 1 en 2. Aan de subattributen uit reeks 3 wordt dus minder aandacht besteed. Ten tweede kan het verschil veroorzaakt worden door het feit dat voor zowel voor groep 2 als voor groep 3 het aantal subattributen te groot was om te onthouden, dit was geen probleem voor groep 1. De derde verklaring heeft te maken met het zogenaamde complexity extremity effect, volgens dit principe zal een proefpersoon juist stabieler worden bij het voorschotelen van een grotere hoeveelheid subattributen. Zoals hierboven is beschreven is er geen statistisch verband gevonden, waarschijnlijk komt dit door een te kleine onderzoeksgroep. Om meer data verkrijgen zal het experiment uit dit verslag nogmaals uitgevoerd moeten worden. Daarnaast is het mogelijk om het experiment uit te voeren met verschillende hoeveelheden subattributen in sessie 1 en 2.
Item Type:Essay (Master)
Faculty:BMS: Behavioural, Management and Social Sciences
Subject:85 business administration, organizational science
Programme:Business Information Technology MSc (60025)
Link to this item:https://purl.utwente.nl/essays/63025
Export this item as:BibTeX
EndNote
HTML Citation
Reference Manager

 

Repository Staff Only: item control page